68
De ontvangsthal van het verpleeghuis leek wel op de lobby van een hotel. De vormgeving stamde uit een tijd waarin het woord ‘bezuinigingsmaatregelen’ nog niet voorkwam in het spraakgebruik van het ministerie van Volksgezondheid. In het midden van de ruime entreehal stond een cirkelvormige plantenbak en aan weerszijden van de liftdeuren stonden nog meer planten. Reproducties van Franz Marc en August Macke sierden de crèmekleurige muren en naast een uitnodigende krantenstandaard stond een leren zithoek voor wachtenden gereed. In de muur achter de informatiebalie was een overbemeten mozaïek in typische jarenvijftigstijl ingelegd dat het beeldmerk van de inrichting voorstelde – een pauw die met zijn staart pronkte.
Jan liep naar de balie, waarachter een mollige jonge vrouw met een grote bril en een pagekapsel zat te telefoneren terwijl ze geconcentreerd naar haar beeldscherm keek. Volgens haar naamplaatje heette ze Petra Körber. Toen ze klaar was met haar gesprek, keek ze Jan aan en glimlachte.
‘Hartelijk welkom in de Pfauenhof,’ begroette ze hem, en met een medelijdende blik op zijn natte jasje voegde ze eraan toe: ‘Arme ziel, regent het nog steeds zo hard?’
‘Goedendag,’ zei Jan, en hij probeerde niet te laten merken hoe zenuwachtig hij was. ‘Mijn naam is Jan Forstner. Ik zou graag…’
‘Jan Forstner?’ onderbrak ze hem, en haar wenkbrauwen gingen zo ver omhoog dat ze achter de rand van haar bril verdwenen. ‘Dokter Jan Forstner?’
‘Ja.’ Jan voorkwam dat hij de ogen ten hemel sloeg. Weer iemand die Carla’s boek had gelezen.
‘Nou zeg, dat is een leuke verrassing,’ straalde ze. ‘Wat fijn dat we u eindelijk mogen ontmoeten. We vroegen ons al af wanneer u ons eens zou komen opzoeken.’
Nee, dacht Jan, dit heeft niets met het boek te maken. ‘Neem me niet kwalijk, maar ik begrijp niet…’
‘U wilt vast Tatjana spreken, hè?’
Verbluft keek Jan haar aan. ‘Ja, inderdaad. Tatjana Harder. Hoe weet u…?’
Petra Körber schonk hem een afkeurende blik, alsof hij iets heel doms had gevraagd. ‘Kom zeg, dat is toch geen geheim. Een momentje, graag.’
Nog voor Jan kon vragen wat hij daaronder moest verstaan, pakte ze de telefoon en drukte op een snelkeuzetoets.
‘Hallo, met Petra van de receptie. Kun je alsjeblieft gauw naar de ingang komen? Dokter Forstner staat hier.’ Ze knipoogde samenzweerderig tegen Jan. ‘Ja, precies. Goed, ik zal het hem zeggen.’
Jan stond perplex. Wat had dat te betekenen? Wat had die Tatjana in haar waanzin over hem verteld?
Hij begon een vraag, maar de telefoon ging opnieuw over en Petra Körber nam met een geroutineerde beweging de hoorn op en stak haar begroetingspraatje af. Meteen maakte ze een verontschuldigend gebaar naar Jan, dat moest aangeven dat het een lang gesprek zou worden.
Jan liep weg van de balie en naar de zithoek. Hij liet zijn hoofd zakken en fluisterde in de microfoon: ‘Ik ben nog in de hal en wacht op haar. Zodra ze hier is, zal ik haar vragen mee naar buiten te gaan. Het idiote is alleen dat ze me schijnt te verwachten.’